| 22398 |
kienen |
kienenspel:
kinnespel (P218p Borlo)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
| 17764 |
kies |
etentand:
eite taan (P218p Borlo)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
| 24337 |
kikker |
kikvors:
kikfoͅs (P218p Borlo),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
keͅkvoͅs (P218p Borlo)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
| 24336 |
kikkerdril |
kikvorseneieren:
kikfoͅsəei̯r (P218p Borlo)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
| 24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)eieren, eitjes:
kikfoͅsəei̯r (P218p Borlo)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
| 24309 |
kikkervisje |
dikkop:
dikkop (P218p Borlo)
|
kikkervisje [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
| 20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keind (P218p Borlo)
|
kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
| 18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
keiŋərklīr (P218p Borlo)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33940 |
kinketting |
kinkettel:
kenkętǝl (P218p Borlo)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
| 29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (P218p Borlo),
henǝn (P218p Borlo),
hinǝ (P218p Borlo)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|