e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L428p plaats=Born

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oprecht richtig: richtig (Born) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprit oprit: oprit (Born) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opschepper opschepper (zn.): opschùpper (Born) zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-3-1
opschuiven opschuiven: opschuven (Born) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] III-1-2
opspelen uitvallen: oetvallen (Born) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opspijlen spijlen: spilǝ (Born) De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a] II-6
optillen opheffen: ophuffen (Born), oplichten: òpløXtə (Born) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || optillen [RND] III-1-2
optissen zoemen: zumǝ (Born) Het maken van geluid door de bijen als men de korf of kast opent. [N 63, 72] II-6
ordenen, rangschikken schikken: schikken (Born) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
orgel orgel: geldraaier (Born) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2