27900 |
sprong |
sprong:
špryŋk (L428p Born)
|
Extra ruimte in het bijzonder bij de schouderbeenderen en de armkogel, ingebracht door bijv. een plooitje af te rijgen, de binnenvulling op een bepaalde wijze te snijden en inknippingen te maken. Men voorkomt hierdoor dat het kledingstuk gaat trekken. [N 59, 100b]
II-7
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
spreukske (L428p Born)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
loten (gooien):
WLD
leut goaijen (L428p Born)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18066 |
spruw |
spruw:
spruw (L428p Born)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuiten (L428p Born, ...
L428p Born)
|
spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21526 |
staal |
staal:
staal (L428p Born)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
ṣtò:n (L428p Born)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
26166 |
staander |
staander:
stø̜ndǝr (L428p Born)
|
Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a]
II-7
|
20125 |
staart |
staart:
start (L428p Born),
štart (L428p Born),
štart (L428p Born)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|