e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L428p plaats=Born

Overzicht

Gevonden: 2920
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolster van een noot schaal: WLD  schaal (Born) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon spon: špon (Born) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomijs hol ijs: hòl ies (Born) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: WLD  bonenkroet (Born, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bunt ɛn blāuw gəslāgə (Born) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonzen bonzen: bönzen (Born) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boog boog: boͅ.ch (Born) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: boͅu̯m (Born) boom [RND] III-4-3
boomvruchten stelen snuiselen: NB WNT: snatsen, snetsen, 1. Onrijp fruit eten, vooral in groote hoeveelheden; 2. Snuiteren.  snuisele (Born) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boos kwaad: kōād (Born) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4