18865 |
iemand kwaad maken |
ophitsen:
ophitsen (L428p Born)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
prijzen:
priezen (L428p Born)
|
iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
laten begaan:
loaten begōōn (L428p Born)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijk bidden:
ter liek beijen (L428p Born),
naaste buren
ter liek bèje (L428p Born)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
WLD
iep (L428p Born)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18859 |
iets in acht nemen |
in acht nemen:
in acht nummen (L428p Born)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppen (L428p Born)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijken (L428p Born)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
bazelen:
bazelen (L428p Born)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25154 |
ijspegel |
ijspegel:
īēspegels (mv.) (L428p Born)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|