18004 |
koorts |
koorts:
ko:rs (L428p Born)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
19883 |
koper poetsen |
schuren:
šūrə (L428p Born, ...
L428p Born)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
28871 |
kopieerwieltje |
kopieerradje:
kopiērrętjǝ (L428p Born)
|
Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4]
II-7
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppelen (L428p Born)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19325 |
koppig |
koppig:
kuppig (L428p Born)
|
vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
koppen:
kuppen (L428p Born)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28458 |
kopraat |
kopje:
kø̜pkǝ (L428p Born)
|
De kleine stukjes raat die men laat staan als men bij de honingoogst de raten uitbreekt. Hieraan moeten de bijen weer opnieuw gaan uitbouwen. [N 63, 14b; Ge 37,55]
II-6
|
28429 |
kopspijlen |
kopspijlen:
kopspilǝ (L428p Born)
|
Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a]
II-6
|
24351 |
kopvoorn |
kopvoorn:
WLD
kopvoorn (L428p Born)
|
Hoe noemt u de kopvoorn: komt vooral voor in stromend water. Hij heeft een grote bek, is slank gebouwd met een afgeronde aarsvin. Hij wordt tot 60cm lang (meem, molenaar, mulder, vingel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kǭrǝblōm (L428p Born),
-
koare bloom (L428p Born)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|