24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherehennetje:
levenherenhendje (L428p Born)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
24485 |
liguster |
liguster:
WLD
leguster (L428p Born)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
lie⁄en (L428p Born)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20186 |
lijkstro |
schoof:
vroeger
sjouf (L428p Born)
|
lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
schraom (L428p Born)
|
De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzensmeel:
lɛ̄zǝnsmɛ̄l (L428p Born)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
20492 |
likken |
lekken:
lekken (L428p Born)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28645 |
lindehoning |
lindehoning:
lenjǝhōneŋ (L428p Born)
|
Honing afkomstig van de lindebloesem. De linde is met koolzaad, heide, fruit en klaver één van de belangrijkste drachtbronnen. Men spreekt van lindehoning, heihoning enz., wanneer de nectar van die bepaalde boom of plant voor het grootste deel de grondstof vormt voor honing. Naast de genoemde drachtbronnen kunnen allerlei soorten bomen en planten als acacia, distel, korenbloem, wilde klaver, boekweit en kastanje leveranciers zijn van nectar. Per plant of boom is de hoeveelheid bloesem en dus ook de nectar van jaar tot jaar wisselvallig en sterk afhankelijk van factoren zoals weer en vruchtbaarheid van de bodem. De verschillende drachtbronnen beīnvloeden kleur, smaak, vochtigheidsgehalte en geur van de honing. Zo is lindehoning amberkleurig en dun vloeibaar met een naar munt zwemende geur (De Roever, pag. 380). [N 63, 112b; Ge 37, 133; monogr.]
II-6
|
21478 |
liniaal |
regel:
regel (L428p Born)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17617 |
lip |
lip:
løp (L428p Born)
|
lip [RND]
III-1-1
|