21487 |
stempelen |
stempelen:
stempelen (L428p Born)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22663 |
stemvork |
toonvork:
toonvork (L428p Born)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
muur:
moer (L428p Born)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
WLD
kapot gōān (L428p Born),
sterven:
štɛrvə (L428p Born)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)]
III-2-2, III-4-2
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
straf:
straf (L428p Born)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
steefdochter (L428p Born),
stiefkind:
sjteechkèjnt (L428p Born)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkind:
sjteechkèjnt (L428p Born),
stiefkinder:
steefkenjer (L428p Born),
voorkinder:
veurkenjer (L428p Born)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
sjteechmoodər (L428p Born),
steefmooder (L428p Born)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
sjteechauwərs (L428p Born),
steefouwers (L428p Born)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
sjteechfadər (L428p Born),
steefvader (L428p Born)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|