20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sokkernonk (L428p Born),
cf. VD s.v. "nonk(el)
sokərnonk (L428p Born)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sokkertant (L428p Born)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkelen (L428p Born)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28954 |
suçon, suçonnaad |
suçon:
sǝqon (L428p Born)
|
Insnijding of inneming om lijn in een stuk te krijgen. Puntnaad in het algemeen. [N 59, 94a; monogr.]
II-7
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (L428p Born)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21826 |
taal |
taal:
taal (L428p Born)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20577 |
tabakspruim |
sjiekje:
sjikske (L428p Born)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20589 |
tabakssap |
zever:
zeiver (L428p Born)
|
Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
toͅfəl (L428p Born)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)]
III-2-1
|
28937 |
taillewijdte |
taillewijdte:
tajǝwitǝ (L428p Born)
|
De maat gemeten horizontaal om het lichaam in de holte van de taille met (voor heren) twee vingers tussen het lichaam en de centimeter. Zie afb. 27. [N 59, 44c; N 62, 2b]
II-7
|