e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Born

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treuzelaar treuzelaar: treuzelèèr (Born) iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen sukkelen: sukkelen (Born) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
triktrakken triktrakken: triktrakken (Born) Het kansspel dat gespeeld wordt op een dubbel bord met puntige figuren, met schijven en dobbelstenen; triktrak [bakspel, bak, triktrakken, tiktakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
troebel, vuil (water) gemoerd: gemuurd (Born) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] III-4-4
troef troef: troef (Born) Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] III-3-2
troep troep: trop (Born) een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] III-3-1
troeven troeven: troeven (Born) Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)] III-3-2
trom trom: trom (Born) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] III-3-2
trommeltje trommetje: trömkə (Born) trommeltje [RND] III-3-2
tromp? treutje: trøͅtjə (Born) Een fluitje met een stalen veer die uitrolt als op het fluitje geblazen wordt [tromp]. [N 90 (1982)] III-3-2