20386 |
bruid |
bruid:
broed (L428p Born),
NB.: broet = bruidegom en bruid!; "da kumptebroet
broet (L428p Born, ...
L428p Born)
|
bruid [DC 05 (1937)] || bruidegom [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedegom (L428p Born)
|
bruidegom [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
28491 |
bruidsvlucht |
bruidsvlucht:
bruidsvlucht (L428p Born)
|
Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44]
II-6
|
28509 |
bruidszwerm |
bruid(s)zwerm:
brutzwɛrm (L428p Born)
|
Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c]
II-6
|
28654 |
bruine honing |
bruine honing:
brūnǝ hōneŋ (L428p Born)
|
Honing uit raten waar broed in heeft gezeten. De kleur is geen aanwijzing voor het al of niet slecht zijn van de honing. De kwaliteit wordt vooral bepaald door de manier van winnen. [N 63, 115c]
II-6
|
21573 |
brutaal |
frech (du.):
frech (L428p Born),
onbeschoft:
onbeschoft (L428p Born)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buij (L428p Born)
|
regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29085 |
buikbroek |
vollige boks:
vø̜lǝgǝ buks (L428p Born)
|
Broek voor een gezet figuur. [N 59, 162]
II-7
|
28957 |
buiksuçon |
buiksuçon:
būksǝqon (L428p Born)
|
Gebogen taillenaad voor veel buikwelving. [N 59, 94d]
II-7
|
28939 |
buikvoorsprong |
buikwijdte:
būkwitǝ (L428p Born)
|
Maat genomen van de voorpartij van de taillewijdte. De taillewijdte bestaat uit twee ongelijke helften, de achterhelft noemt men de lendenbreedte en de voorpartij de buikvoorsprong (Papenhuyzen II, pag. 11). Zie afb. 28. [N 59, 45b; N 59, 44c]
II-7
|