19283 |
aarzelen |
aarzelen:
aarzelen (L428p Born, ...
L428p Born)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
accijns (L428p Born)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18854 |
achterdochtig |
achterbaks:
achterbaks (L428p Born)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wīēken (L428p Born)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (L428p Born)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24438 |
adder |
adder:
WLD
adder (L428p Born)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
28504 |
afbijten van koninginnecellen |
afbijten:
āfbītǝ (L428p Born)
|
Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65]
II-6
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingele (L428p Born),
aafpingelen (L428p Born)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29049 |
afdunnen |
uitdunnen:
ūtdønǝ (L428p Born)
|
Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a]
II-7
|
28613 |
afgejaagd volk |
afgeklopt volk:
āfgǝklopt vǫlk (L428p Born),
aflegger:
āflęgǝr (L428p Born)
|
Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.]
II-6
|