e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Born

Overzicht

Gevonden: 2920
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flauwvallen kwalijk vallen: koalijk vallen (Born) zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
flensje pannenkoekje: pannekeukske (Born) flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] III-2-3
flink; flinke persoon flink: flink (Born) geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluisteren stil kallen: schtil kalle (Born) fluisteren [DC 16 (1948)] III-3-1
fonkelen, flonkeren fonkelen: fonkelen (Born) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fooi drinkgeld: drinkgeld (Born) de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] III-3-1
framboos framboos: mv: -e  framboase (Born) [DC 13 (1945)] I-7
fris weer killig: killig (Born) tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4
fronsen fronsen: frōnjsen (Born) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
fruit eten snuiveren: snuivelen (Born) fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] III-2-3