22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (L428p Born)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18828 |
getob; tobben |
gesukkel:
gesukkel (L428p Born)
|
het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd vrouwmens:
gətraowt fraoməs (L428p Born)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getúge (L428p Born)
|
iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
getuige (L428p Born)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21725 |
getuigenis |
getuigenis:
getŭgenis (L428p Born)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
petoet:
Van Dale: petoet, (sold., Barg.) cel, gevangenis.
pe’toet (L428p Born)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gevuilig (L428p Born)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
gevoelloos:
geveulloos (L428p Born)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21439 |
geweer |
geweer:
geweir (L428p Born)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|