21866 |
hogen |
opbieden:
opbèjen (L428p Born)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24323 |
hom |
hom:
WLD
hom (L428p Born)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
homel (L428p Born),
WLD
homel (L428p Born)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
homp (L428p Born)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
honsjkōj (L428p Born)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
28524 |
hongerzwerm |
hongerzwerm:
hoŋǝrzwɛrm (L428p Born)
|
Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e]
II-6
|
21043 |
honing |
honing:
hōneŋ (L428p Born)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28549 |
honing halen uit klaver, linde enz |
vliegen op:
vlēgǝ op (L428p Born)
|
Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81]
II-6
|
28664 |
honing vloeibaar maken |
kolpen:
kolpen (L428p Born)
|
Gekristalliseerde honing door middel van een verwarmde ericaborstel of een verhit kolbtoestel vloeibaar maken. Dit is van toepassing bij het lossen van heidehoning, die in geleivorm in de raat zit. [N 63, 125c; N 63, 125b; monogr.]
II-6
|
28665 |
honing zeven |
zeven:
zeven (L428p Born)
|
Het zeven van de honing tijdens het slingeren. Door een zeef aan de tapkraan te hangen kan men de druipende honing al reinigen. De in de honing achtergebleven zegels, broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden licht men eruit. Bij voorkeur zeeft men tweemaal tijdens het slingeren. Platte zeven geven vrij veel verlies en raken spoedig verstopt. Men kent ook bolvormige en puntvormige honingzeven. [N 63, 127a; Ge 37, 177; monogr.]
II-6
|