20669 |
lammetjespap |
boekweitspap:
Syst. WBD
bookespap’ (L331b Boukoul)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L331b Boukoul)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
mik:
Syst. WBD
mik (L331b Boukoul)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34642 |
latwerk |
raam:
raam (L331b Boukoul)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
34067 |
lege eerste koe |
gust gebleven (bijvgl. nmw.):
gø̜s gǝblēvǝ (L331b Boukoul)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
33409 |
legnest |
est:
ęs (L331b Boukoul),
hoenderest:
hōndǝręs (L331b Boukoul),
legest:
leqęs (L331b Boukoul)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
17643 |
lende |
lende:
linje (L331b Boukoul)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezjwa.nk (L331b Boukoul)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t lèè.ve (L331b Boukoul)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
lèè.ver (L331b Boukoul)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|