20752 |
niknak |
niknak:
Syst. WBD
niknak (L331b Boukoul)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuiken:
kȳkǝ (L331b Boukoul)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
24219 |
oeverzwaluw |
aardzwalg:
èèrdzjwalg (L331b Boukoul)
|
overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17636 |
oksel |
onder de arm:
(óngere erm) (L331b Boukoul)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20701 |
oliebol |
nonnenvot:
Syst. WBD
nónnevót (L331b Boukoul),
oliebol:
Syst. WBD
oa.liebó.l (L331b Boukoul)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
Syst. WBD
oa.liekook’ (L331b Boukoul)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33664 |
omheinde wei |
gesloten kamp:
gǝšlǭtǝ kāmp (L331b Boukoul)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
tuin derom maken:
tūn drom mākǝ (L331b Boukoul)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kamp (L331b Boukoul),
kāmp (L331b Boukoul)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
oŋǝrgronjǝ (L331b Boukoul)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|