| 33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
paardsknecht:
pɛ̄rs[knecht] (L331b Boukoul)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
| 33037 |
pad aanmaaien |
aangemaaid (stuk, strook, enz.):
ā.ngǝmɛi̯t (L331b Boukoul)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
| 17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
gespoest:
gesjpoetst (L331b Boukoul),
opgeblazen (dik):
opgeblao.ze diek (L331b Boukoul)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 20700 |
pannenkoek |
koek:
Syst. WBD
kook (L331b Boukoul),
koekje:
Syst. WBD
keukske (L331b Boukoul)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20699 |
pannenkoekenbeslag |
deeg:
Syst. WBD
dei.g (L331b Boukoul)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20558 |
pap |
pap:
Syst. WBD
pap (L331b Boukoul)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuikje:
kȳkskǝ (L331b Boukoul)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
| 34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nø̄xtǝr [kalf] (L331b Boukoul)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 20685 |
patates frites |
friet:
Syst. WBD
friet (L331b Boukoul),
patat friet:
Syst. WBD
petat-friet (L331b Boukoul)
|
Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 24223 |
patrijs |
patrijs:
petrīēs (L331b Boukoul),
veldhoen:
ve.ldjhoon (L331b Boukoul)
|
patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|