id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23205 | doopvont | doopvat: duipvaat (Bree), doopvont: dô.pfű.nt (Bree) | doopvont [RND] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23387 | doopwater | wijwater: wi-jwater (Bree) | Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
26293 | door de kammen slaan | het rad slaat door de kammen: hǝt rā.t slēt dȳr dǝ kɛm (Bree) | Bij het openen van de maalsluis moet de molenaar zeer voorzichtig te werk gaan, opdat er niet ineens een zeer grote kracht op het raderwerk wordt uitgeoefend. Gebeurt dit toch, dan slaan de kammen stuk. In l 415 zei men dan: anders vliegen de kammen (andǝrs vlēgǝ dǝ kɛm) (Janssen, pag. 70).' [Jan 101 add.] II-3 |
25059 | door elkaar, verward | dooreen: (betekent ook: gemiddeld). duurein gepakt. duurein (Bree), ongeregeld: óngeriêgeld (Bree), verward: verward (Bree) | door elkaar, verward || niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)] III-4-4 |
17954 | door water het lopen met schoeisel aan | baden: bajə (Bree) | lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)] III-1-2 |
20206 | door zwangerschap gedwongen huwelijk | moetens: motes (Bree) | gezegd van een paar dat "moet"trouwen III-2-2 |
18327 | doordeweekse (werk)schort | blauwe doekenscholk: blaüw dokə šoͅlək (Bree) | schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] III-1-3 |
18671 | doordeweekse kleren | `s werkeldaagse kleren: swerkeldāxsə klēͅiər (Bree), alledaagse kleren: alledaagse kleijer (Bree), kwade kleren: koͅj kleͅiər (Bree) | door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-1-3 |
24986 | doordrenken, nat maken | pletsen: pletse (Bree) | met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
24477 | doorn, stekel | doorn: dèèr (Bree), doornen: dɛərə (Bree) | doorn || doornen [RND] III-4-3 |