18509 |
drukknoop |
knipper:
knipper(ke) (L360p Bree),
luiwijverknoop:
Zon knoop gaat nooit meer los.
leiwi-jverknuip (L360p Bree)
|
knijpknopje || knippersluiting, die een knoop vervangt
III-1-3
|
19230 |
drukte maken |
beschaar maken:
mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make
besjaar make (L360p Bree),
veel leven maken:
vèèl lève make (L360p Bree)
|
drukte maken || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
ambras:
Fr. embras Mote ze doa nûw zuvèèl ambras viêr make
ambras (L360p Bree),
begankenis:
begankenis (L360p Bree),
beschaar:
besjaar (L360p Bree),
geturbel:
Waas mich det èè getörbel iêr vèè alles trègkgevònnen hauwe
getörbel (L360p Bree),
laweit:
Moot hèè nûw iêver zuu ein bagatel zuvèèl lewejt make
lewejt (L360p Bree)
|
drukte || drukte, gedoe, met de nevengedachte aan moeilijkheden || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19275 |
druktemaker |
ambrasmaker:
En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good
ambrasmèker (L360p Bree),
beschaarmaker:
is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)
besjaarmaker (L360p Bree),
kaskenademaker:
kiskenademèker (L360p Bree),
laweitmaker:
lewejtmèker (L360p Bree),
laweitzak:
lewejtzak (L360p Bree),
schreeuwer:
sjriêver(d) (L360p Bree),
schreeuwerd:
sjriêver(d) (L360p Bree)
|
drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt
III-1-4
|
25133 |
druppel |
drup:
dre⁄əp (L360p Bree, ...
L360p Bree),
driəp (L360p Bree, ...
L360p Bree),
druppel:
dreppel (L360p Bree, ...
L360p Bree),
dréəpəl (L360p Bree, ...
L360p Bree),
dröppel (L360p Bree),
drəpəl (L360p Bree),
ein dröppel (L360p Bree)
|
druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)] || druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
dreppen (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L360p Bree)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbele lijn:
dǫbǝl lei̯n (L360p Bree)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
29953 |
dubbele pik |
pioche:
pioš (L360p Bree)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
gevelpoort:
gē̜ ̞vǝlpǫrt (L360p Bree),
poort:
[poort] (L360p Bree),
veldpoort:
vɛltpǫrt (L360p Bree
[(aan de achterkant van het erf)]
),
voorpoort:
vęi̯rpǫrt (L360p Bree)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|