19855 |
een huis huren |
huren:
here (L360p Bree),
hērən (L360p Bree)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)] || huren
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
øjt˲zętǝ (L360p Bree)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
20508 |
een kater hebben |
haarpijn hebben:
hoarpi-jn höbbe (L360p Bree)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
op de arm dragen:
oppen erm drage (L360p Bree)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
eine rink oppe groant trekken (L360p Bree),
eine rink oppe groond treͅkke (L360p Bree),
eine rink oppe groond trèkken (L360p Bree)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kri-jske gève (L360p Bree)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
het brood kruisen:
het bruud kri-jse (L360p Bree)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kri-jsteike make (L360p Bree)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
graven:
grave (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)] || kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
moeilijk:
dè¯s eine hiêl mooilike mins viêr möt òm te goan
mooilik (L360p Bree),
niet gemakkelijk:
hè is neet gemekkelijk (L360p Bree),
niet mak:
hè is neet mak (L360p Bree)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] || lastig (ivm. karakter)
III-1-4
|