22738 |
eiertikken |
eieren kippen:
eier kippe (L360p Bree, ...
L360p Bree),
kippen:
kippe (L360p Bree)
|
1. Een eierschaal stukmaken door b.v. met een voorwerp (een lepel b.v.) op de schaal te tikken. || Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eigendom (L360p Bree),
hebben en houden:
mi-jn höbben en hauwe (L360p Bree)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewies (L360p Bree)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (L360p Bree),
eikenboom:
ēͅjkəbøͅi̯m (L360p Bree),
-
eikebaim (L360p Bree)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L360p Bree),
ēͅjkəl (L360p Bree),
ɛi̯kəls (L360p Bree),
-
eikels (L360p Bree)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
32734 |
eindvoor in het midden |
voor:
[voor] (L360p Bree)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
24142 |
ekster |
egerst:
ègerst (L360p Bree),
ekster:
ekster (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
ekster [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
egerstoog:
ɛgirstaugen (L360p Bree),
Soms.
è:gərsdoug (L360p Bree),
eksteroog:
eksteruig (L360p Bree),
ɛkstərauch (L360p Bree),
Meestal
èkstəroug (L360p Bree)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
ein ól (L360p Bree)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elǝstek (L360p Bree)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|