19013 |
er heet aan toegaan |
spannen:
spanne (L360p Bree)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22433 |
ereboog |
ereboog:
īərəbōͅx (L360p Bree),
triomfboog:
triomfboog (L360p Bree)
|
Een boog opgericht over iemands weg als eerbewijs, bijv. bij een feest [boog, triumf, toog]. [N 88 (1982)] || Een triumfboog of ereboog ter versiering van de straten [triejoemfboaëg]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
20374 |
ereboog voor het bruidspaar |
ereboog:
iêreboog (L360p Bree)
|
de ereboog voor het bruidspaar [N 96D (1989)]
III-2-2
|
33610 |
erf |
erf:
eͅrəf (L360p Bree),
geleg:
gəlēͅi̯x (L360p Bree),
gəlēͅx (L360p Bree),
hof:
hōf (L360p Bree),
mesterhof:
møͅstərəf (L360p Bree),
mesthof:
meͅst(h)oͅf (L360p Bree),
møͅsthoͅf (L360p Bree),
toe mesterhof:
tuu̯ə møstərəf (L360p Bree),
toegeleg:
tuu̯gəlēͅi̯x (L360p Bree)
|
I-7
|
33641 |
erf en omliggende landerijen |
boerderij:
bōrdǝrei̯ (L360p Bree),
bōrdǝrēi̯ (L360p Bree)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
20217 |
erfenis |
erfenis:
örfenis (L360p Bree)
|
het geheel van wat iemand van een overledene krijgt [erfenis, erf] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20300 |
erfgenaam |
erfgenaam:
eͅrəf˃gənām (L360p Bree),
örfgenaam (L360p Bree)
|
degene die een erfenis of een gedeelte daarvan krijgt [erfgenaam, erf] [N 89 (1982)] || erfgenaam [ZND m]
III-2-2, III-3-1
|
24971 |
ergens, hier of daar |
ergens:
örges (L360p Bree),
hier en daar:
ps. in deel 2 staat: hi-j of doa.
hi-j en doa (L360p Bree)
|
ergens, hier of daar
III-4-4
|
18837 |
ernstig |
gemeend:
gemeint (L360p Bree),
tis gemeinch (L360p Bree),
menens:
het is meinis (L360p Bree),
meines (L360p Bree),
’t is meines (L360p Bree),
serieus:
serieuzig (L360p Bree)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)] || van ernst vervuld [serieus, menens, ernstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ert (L360p Bree),
ɛ.rt (L360p Bree)
|
erwt || Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5, I-7
|