34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
rø̜i̯f (L360p Bree),
roof wol:
rø̜i̯v wol (L360p Bree),
schaapswol:
šǭpswol (L360p Bree)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
18964 |
geheimzinnig |
verdoken:
verduke (L360p Bree)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehemelte (L360p Bree),
gəhēməltə (L360p Bree),
verhemelte:
verhemelte (L360p Bree)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)] || het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
memorie:
memurie (L360p Bree),
Joa, zag grutepa, mi-jn memurie leetsj mich aaf en tûw inne steek
memurie (L360p Bree)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)] || memorie, geheugen
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
gehoorzaam:
gehoorzaam (L360p Bree)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
lûstere (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehècht (L360p Bree),
uithoek:
ûthook (L360p Bree)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18882 |
gehuil, geschrei |
gegrijns:
gegrins (L360p Bree)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
op zi-jn hûke zitte (L360p Bree, ...
L360p Bree),
oͅp sən høykə zetə (L360p Bree)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯.t (L360p Bree),
gęi̯t (L360p Bree),
geitje:
gęi̯tjǝ (L360p Bree),
met:
mɛt (L360p Bree)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|