17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekrold hoar (L360p Bree),
krullen:
krollen (L360p Bree),
krullenhaar:
krollehaor (L360p Bree),
kroͅləhøͅr (L360p Bree),
krulletjes:
kroͅləkəs (L360p Bree)
|
gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
ballen:
ps. omgespeld volgens Frings.
balə (L360p Bree),
foks:
fóks (L360p Bree),
geld:
de moos gelch hebbe om te konne betale (L360p Bree),
geld (L360p Bree),
geldsch (L360p Bree),
geͅlt (L360p Bree, ...
L360p Bree),
gɛltš (L360p Bree),
hej es vadər zejnə jas ɛn modər hɛr gɛltš, vadər zejn køuw en vadər zejnən hônd (L360p Bree),
hij is pa zünne jas en moder heiër geldsch, pa zün ku en pa ziënnen hoond (L360p Bree),
moder bij weië moot ig geldsch halen (L360p Bree),
môder, bej wɛ̄ mot eXɛlt gaon halə (L360p Bree),
xae.ld (L360p Bree),
geltjs onduidelijk
ich buen mijen geltjs kwijet (L360p Bree),
lange ie
ig bèn mie geldsj kwiet (L360p Bree),
ps. omgespeld volgens Frings.
geltš (L360p Bree),
knabben:
Opm. de uitdrukking: "di-j höbbe vèèl knabbe".
knabbe (L360p Bree),
pecunium:
peké:nióm (L360p Bree)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)], [ZND A1 (1940sq)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24578 |
gelderse roos |
balroos:
Bree Wb.
bâlruus (L360p Bree)
|
Gelderse roos (viburnum opulus). Tot 3 m hoge struik; de bladeren zijn enkelvoudig en 3- tot 5-lobbig, slap en grof getand; de bloemen staan in platte tuilen, die aan de rand groot, stervormig en onvruchtbaar zijn; de middelste zijn kleiner en vruchtbaar. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24809 |
gele ganzebloem |
paardsbloem:
Bree Wb.
pèèrsbloom (L360p Bree)
|
Gele ganzebloem (chrysanthenum segetum 20 tot 60 cm groot. De stengel is kaal en blauwgroen gekleurd. De bladeren zijn omgekeerd eivormig tot langwerpig, ze zijn kaal en blauwgroen, de bovenste zijn vrijwel ongedeeld, getand en iets stengel omvattend, d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeienheerdje:
kûwehèèrdsje (L360p Bree),
kwikstaartje:
kwekstɛrtšə (L360p Bree)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
fle`pine (L360p Bree),
lupineboontjes:
lypinǝboǝnkǝs (L360p Bree),
lupinen:
lǝpīnǝ (L360p Bree)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
gelezen mis:
gəleͅzə møͅs (L360p Bree)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelieken (L360p Bree),
gelijken op:
det geli-jkt op .... (L360p Bree),
trekken op:
trèkken op ... (L360p Bree)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || gelijken [ZND 25 (1941)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
boef:
bòf (L360p Bree),
om:
In sporttaal: bij een gelijke uitslag, op t löste van de matsj höbbe ze nog zös-òm gemaakt.
òm (L360p Bree)
|
1. Gelijkspel. || Om.
III-3-2
|
22334 |
gelijkspelen |
boeffen:
bòffe (L360p Bree),
zijn zaad hebben:
zejnə zōͅt høͅbə (L360p Bree)
|
1. Gelijkspelen in een of ander spel. || Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|