e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gleiswerk aardewerk: ērdǝwęrk (Bree), ē̜rdǝwęrk (Bree), ɛrtwęrǝk (Bree), ɛ̄rtwęrǝk (Bree) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf rabat: rǝbat (Bree) De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijbaan glitsbaan: /  glitsbaan (Bree), Het minder gebr. reg. ww. is glitse en het bn. is glitsig. De uitgang -ig in de bet. van "-achtig"komt o.m. voor in hitsig, gèèlsig, korsig e.a.m.  glitsbaan (Bree), roetsjbaan: roetsjbaan (Bree), schuifaf: sji-jfaaf (Bree), /  schuifaf (Bree, ... ), sjeijvaaf (Bree) / [SND (2006)] || 1. Glijbaan op kermis of speeltuin. || glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan (o.a. kermisattractie). || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden slibberen: sleͅbərə (Bree), slibbere (Bree) Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] III-1-2
glimlachen glimlachen: glimlachen (Bree), heimelijk lachen: heimelijk lachen (Bree), lachen: lachen (Bree) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] || onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimmer: glēͅmər (Bree), glimworm: Bree Wb.  glimwörm (Bree), glimwormpje: glimwermpje (Bree, ... ) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)], [ZND B2 (1940sq)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] III-4-2
gloed hitst: hitst (Bree) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1
gloria gloria (lat.): gloria (Bree) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gluiperd valserik: valserik (Bree) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] III-1-4
gluiperig vals: vals zeen (Bree) huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4