23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vader (L360p Bree)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
godslasteren (L360p Bree)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
godslastering (L360p Bree)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34172 |
goed liggen |
goed liggen:
goed liggen (L360p Bree),
goed zitten:
goed zitten (L360p Bree)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
good loesteren (L360p Bree, ...
L360p Bree),
goot lwosteren (L360p Bree)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
vlot:
vlǫt (L360p Bree)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
goje vri-jdig (L360p Bree)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
gooj wèèk (L360p Bree)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
opbrengen:
ǫbreŋǝ (L360p Bree)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
Det minske is de gotigheid in persuun
gotigheid (L360p Bree)
|
goedheid
III-1-4
|