e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hondsdraf hondsdraf: Bree Wb.  hóndsdraaf (Bree) Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)] III-4-3
honger hebben honger hebben: honger hebben (Bree), hónger höbbe (Bree), hóŋər həbə (Bree), həp hóŋər (Bree) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
hongerig flauw: flaw vandə hónger (Bree) hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
honing honing: hyneŋ (Bree), hȳneŋ (Bree), hōneŋ (Bree), hūj.neŋ (Bree), hūǝnǝŋ (Bree) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingpers pers: pors (Bree) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofd kop: də o.rə van ze.uə kop (Bree), kop (Bree, ... ), koͅp (Bree) [N 10 (1961)]de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || hoofd [N 10b (1961)] III-1-1
hoofd (spotnamen) bol: bò.l (Bree), hoofdschaal: heitsjaal (Bree), knikker: knikker (Bree), koker: kuekər (Bree), suts: søyts (Bree), sûts (Bree, ... ) [N 10 (1961)]bol, hoofd [ZND m] || hoofd [N 10b (1961)] III-1-1
hoofdaltaar hoogaltaar: huugaltoar (Bree) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofdbord hoofdbred: hęi̯t˱brit (Bree) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13
hoofddoek plag: plax (Bree  [(niet in het veld)]  ), plāk (Bree), plaggetje: plɛekskə (Bree) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] I-4, III-1-3