24687 |
hondsdraf |
hondsdraf:
Bree Wb.
hóndsdraaf (L360p Bree)
|
Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
honger hebben (L360p Bree),
hónger höbbe (L360p Bree),
hóŋər həbə (L360p Bree),
həp hóŋər (L360p Bree)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
flauw:
flaw vandə hónger (L360p Bree)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
hyneŋ (L360p Bree),
hȳneŋ (L360p Bree),
hōneŋ (L360p Bree),
hūj.neŋ (L360p Bree),
hūǝnǝŋ (L360p Bree)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pors (L360p Bree)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
də o.rə van ze.uə kop (L360p Bree),
kop (L360p Bree, ...
L360p Bree),
koͅp (L360p Bree)
|
[N 10 (1961)]de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
bò.l (L360p Bree),
hoofdschaal:
heitsjaal (L360p Bree),
knikker:
knikker (L360p Bree),
koker:
kuekər (L360p Bree),
suts:
søyts (L360p Bree),
sûts (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
[N 10 (1961)]bol, hoofd [ZND m] || hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
huugaltoar (L360p Bree)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34638 |
hoofdbord |
hoofdbred:
hęi̯t˱brit (L360p Bree)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plax (L360p Bree
[(niet in het veld)]
),
plāk (L360p Bree),
plaggetje:
plɛekskə (L360p Bree)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|