17997 |
huiveren |
bibberen:
bebərə (L360p Bree),
rijderen:
reieren (L360p Bree, ...
L360p Bree),
reijərə (L360p Bree),
ri-jere (L360p Bree),
riêre (L360p Bree),
rillen:
relə (L360p Bree)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
rijderig:
reijərex (L360p Bree),
rillerig:
rillerig (L360p Bree)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
rilling:
releŋ (L360p Bree)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21807 |
hulp vragen |
hulp vragen:
hölp vroage (L360p Bree)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hölp (L360p Bree)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24572 |
hulst |
hulst:
Bree Wb.
hulst (L360p Bree)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
hinkelen:
hinkele (L360p Bree),
huppelen:
huppele (L360p Bree)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] || Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
houkə (L360p Bree),
op zijn hukken gaan zitten:
oͅp sən høykə gōͅn zetə (L360p Bree)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken: op zijn hurken (gaan) zitten [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
19887 |
huurcontract |
huur:
her (L360p Bree),
huurceel:
heerseel (L360p Bree, ...
L360p Bree),
hēērsseil van ... (L360p Bree),
Ze mees den hèèrd nog sjòmmele
heersel (L360p Bree)
|
het contract dat gesloten wordt wanneer een huis wordt verhuurd; hoe zegt men b.v. "ik heb een ...... van drie jaar"? [ZND 43 (1943)] || huurceel || huurcontract
III-2-1, III-3-1
|