e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaas kaas: kîês (Bree), Loat dich di-jne kiês mè neet pakke: Laat je maar niet afpakken wat van of voor je is  kiês (Bree) kaas [RND] III-2-3
kaasjeskruid broodjes: brītjǝs (Bree), broodjeskruid: briedjeskruud (Bree, ... ), britjǝskrut (Bree) kaasjeskruid, klein [DC 52 (1977)] || klein kaasjeskruid [DC 52 (1977)] || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5, III-4-3
kaatsen kaatsen: kātsen (Bree), balspel tegen de muur; de kaatsbal  kaatse (Bree), den bal kaatsen (overgankelijk)  kaatsen (Bree), den bal tegen de grond doen springen  kaatsen (Bree), meisjes met gummibal  kâ:tsə (Bree), prikken: mɛtə bâ.l tə prikə (Bree), priken (Bree) Een bal opvangen. [ZND m] || kaatsen [RND] || Kaatsen. [ZND m] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
kabeljauw kabeljauw: kabeljauw (Bree) kabeljauw [Willems (1885)] III-2-3
kachel, stoof stoof: stoaf (Bree), stōf (Bree), stōͅf (Bree), vuur: Ze zat de koffiepot oppet veer  veer (Bree) kachel || kachel, stoof [ZND 04 (1924)] III-2-1
kachelpijp stoofpijp: stoafpi-jp (Bree) tube III-2-1
kachels zwarten potloden: pǫtlȳtǝ (Bree) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11
kachelzwartsel potlood: pǫtlȳt (Bree) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kadaver kadaver: Bree Wb.  kedaver (Bree), kreng: krɛŋ (Bree) Dood beest. [N 38, 20] || Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)] I-11, III-4-2
kade aanlegplaats: aanlègkplaats (Bree) de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)] III-3-1