e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kapotjas kapotjas (<fr.): #NAME?  kapotjas (Bree), korte dikke jas  kəpoͅtjas (Bree) kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
kapper, maat van 0,2 liter kaffer: kaffer (Bree), kappertje: Verkleinwoord van: kapper. (ook: klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud een kwart liter).  kepperke (Bree) de maat die een inhoud aangeeft van 0,2 liter [kapper] [N 91 (1982)] || inhoudsmaat III-4-4
kapstok rek: rēͅk (Bree) kapstok [ZND 34 (1940)] III-2-1
kapucijn kapucijn: kappesi-jn (Bree) Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
kapucijner, velderwt velderwten: vɛltɛrtǝ (Bree) Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
kar kar: kar (Bree) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: aard (Bree), ārd (Bree), karakter: karakter (Bree), natuur: Joa, det deit ¯r neet; det ligkt neet in zi-jn nateer  nateer (Bree) aard (karakter) [ZND 01 (1922)] || de kenmerkelijke innerlijke, geestelijke eigenschappen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt [aard, karakter, tuk, inboezem] [N 85 (1981)] || karakter [ZND 01 (1922)] || karakter, aard III-1-4
karbonade karb: kərb (Bree) gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] III-2-3
kardinaal kardinaal (<fr.): kardinaal (Bree) Een kardinaal. [N 96D (1989)] III-3-3
karnemelk botermelk: bui̯ǝ.tǝrmę.lǝk (Bree), bēǝtǝrmęlǝk (Bree) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11