e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balanceerwerk balanceerwerk: blansę̄.rwɛr(ǝ)k (Bree), engels balanceerwerk: ęŋǝls balansę̄.rwɛr(ǝ)k (Bree), hangwerk: haŋwɛr(ǝ)k (Bree), pivotwerk: pivowɛr(ǝ)k (Bree) Van balanceerwerk is sprake wanneer de loper balanceert op het boveneinde van de kleine spil (bij windmolens) of het staakijzer (bij watermolens). Bij een dergelijke constructie draait de kleine spil niet mee met de loper. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvast werkɛ. Het uiteinde van het staakijzer in de watermolen is bij een balanceerwerk veelal bolvormig verbreed. In de bol bevindt zich een gleuf, waardoor de punt van het staakijzer steekt. Aan de onderzijde van de rijn, doorgaans een tweetakrijn, bevindt zich een uitholling waar de punt van het staakijzer invalt. Hierdoor ontstaat een balancerende ophanging van de loper. Het engels balanceerwerk bestaat uit twee bolvormige rijnen, de binnenrijn en de buitenrijn, die ineen passen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbalanceerrijnɛ.' [Vds 135; Jan 125; Jan 127; Coe 103; A 42A, 21; N O, 15c; N O, 16i add.] II-3
balein balein: balein (Bree), belein (Bree), belèjn (Bree), bleͅng (Bree) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balken schabben: šabǝ (Bree) De zware balken waaruit de vloer is opgebouwd. In P 57 was zoɛn balk ongeveer 10 cm dik en 18 cm breed. Zie ook afb. 67.' [Vds 29; Jan 28; Grof 32] II-3
balken onder de verhoogde tasruimte schuurhouter: [schuur]hø̜u̯tǝr (Bree) De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b] I-6
balken van de zolder boven de dorsvloer schelf(t)houter: šø̜lǝfthø̜i̯tǝr (Bree), šęlǝfthø̜i̯tǝr (Bree) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balkenbrij kruipuit: krebût (Bree), kru̯būi̯.t (Bree), Omdat hij destijds aan de balk werd gehangen Ein koppel sjti-jve kerbût möt appelepretsje en krente, knapperig gebroaje; det is pas lekker mân  kerbût (Bree), Syst. Frings mnl.  kərbø̄u̯i̯t (Bree), Syst. Wbk. van Bree  krebût (Bree), pensmortel: krebût is balkenbrij  pensmortel (Bree) balkenbrij [Goossens 1b (1960)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] || Een volkser woord om krebût aan te duiden III-2-3
balletje bij het bikkelen prikkebal: prekəbal (Bree) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] III-3-2
balorig koppig: köppig zeen (Bree) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
balzak zak: Gemeen.  zak (Bree), zakje: Gemeen.  zekske (Bree) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)] III-1-1
band reep: ręjp (Bree) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12