20723 |
kleine hoeveelheid eten |
greumeltje:
Syst. Frings onz. Griemelke = kruimeltje van brood.
grīəməlkə (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree griêmelke: te losse deeltjes van gesneden brood.
griêmelke (L360p Bree)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klei nèèske (L360p Bree),
klein nēͅske (L360p Bree),
klein nèske (L360p Bree)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
ongedierte:
ongedierte (L360p Bree)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
29813 |
kleine stenen |
facadestenen:
fǝsātstęjn (L360p Bree)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
ex heb gein kleijgelt (L360p Bree),
kleigeld (L360p Bree),
kleigeldsj (L360p Bree, ...
L360p Bree),
kleigelsj (L360p Bree),
kleingeldsj (L360p Bree),
ps. omgespeld volgens Frings.
klēͅi̯geltš (L360p Bree)
|
ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)] || Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
kindskeindsj (L360p Bree),
kindskinder:
keindskeiner (L360p Bree)
|
kleinkind || kleinkinderen
III-2-2
|
24450 |
kleinste dier van het nest |
scharkieteltje:
Bree Wb.
sjarkiêtelke (L360p Bree)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (L360p Bree, ...
L360p Bree),
kleͅp (L360p Bree)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
boks met klep:
boks mət klɛp (L360p Bree),
kakboks:
kakboks (L360p Bree),
klepboks:
kleͅpboks (L360p Bree),
valdeur:
valdier (L360p Bree)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
klepel:
de kliepel van een klok (L360p Bree),
de kliepel vanne klok (L360p Bree, ...
L360p Bree),
klepel (L360p Bree),
kliepel (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || Klepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|