e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine hoeveelheid eten greumeltje: Syst. Frings onz. Griemelke = kruimeltje van brood.  grīəməlkə (Bree), Syst. Wbk. van Bree griêmelke: te losse deeltjes van gesneden brood.  griêmelke (Bree) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine neus klein neusje: klei nèèske (Bree), klein nēͅske (Bree), klein nèske (Bree) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleine schadelijke zoogdieren ongedierte: ongedierte (Bree) schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)] III-4-2
kleine stenen facadestenen: fǝsātstęjn (Bree) Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.] II-8
kleingeld kleingeld: ex heb gein kleijgelt (Bree), kleigeld (Bree), kleigeldsj (Bree, ... ), kleigelsj (Bree), kleingeldsj (Bree), ps. omgespeld volgens Frings.  klēͅi̯geltš (Bree) ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)] || Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kindskind: kindskeindsj (Bree), kindskinder: keindskeiner (Bree) kleinkind || kleinkinderen III-2-2
kleinste dier van het nest scharkieteltje: Bree Wb.  sjarkiêtelke (Bree) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
klep (van pet) klep: klep (Bree, ... ), kleͅp (Bree) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek boks met klep: boks mət klɛp (Bree), kakboks: kakboks (Bree), klepboks: kleͅpboks (Bree), valdeur: valdier (Bree) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
klepel klepel: de kliepel van een klok (Bree), de kliepel vanne klok (Bree, ... ), klepel (Bree), kliepel (Bree, ... ) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3