23218 |
kleppen |
trumpen:
trimpe (L360p Bree)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (L360p Bree),
babele (L360p Bree),
kletsen:
kletsen (L360p Bree),
muilen:
Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.
m"ulə (L360p Bree),
moelen (L360p Bree),
moeuilen (L360p Bree),
parleien (<fr.):
parleien (L360p Bree),
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wauwele (L360p Bree),
zeveren:
h(tm) z(tm)ivərt (L360p Bree),
hè zeivert (L360p Bree)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || kletsen [ZND m] || parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
leugen:
lieges (L360p Bree),
onnozele kal vertellen:
hè vertelt onniezele kal (L360p Bree),
onnozele praat vertellen:
hèe vertelt onniezele praot (L360p Bree)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladzūi̯ǝr (L360p Bree),
kletsoor:
klętsȳr (L360p Bree)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
kletswijf:
kletsweif (L360p Bree),
kwek:
Van Dale: kwek, I. iem. die kwekt, kletskous; - II. (gew.) kwak.
kwèèk (L360p Bree)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
klēͅr (L360p Bree, ...
L360p Bree),
kleͅr (L360p Bree, ...
L360p Bree),
klèr (L360p Bree, ...
L360p Bree),
klèèr (L360p Bree),
ps. boven de ‰ staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
klēr (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
kleur [DC 42B (1967)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
29825 |
klezoor |
een kwart:
ęj kwārt (L360p Bree)
|
Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.]
II-8
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kleeren (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree,
L360p Bree,
L360p Bree,
L360p Bree),
kleren (L360p Bree)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
klieven:
kleve (L360p Bree),
klēvǝ (L360p Bree),
scheiden:
sjeije (L360p Bree),
splitsen:
splitse (L360p Bree)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] || Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)]
II-12, III-1-2
|
21469 |
klikspaan |
kletskous:
kletskous (L360p Bree),
verrader:
verraojer (L360p Bree)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|