34084 |
banden |
banden:
bęnj (L360p Bree),
pezen:
pē̜zǝ (L360p Bree)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandi-jt (L360p Bree)
|
een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
sjolk (L360p Bree),
šoͅlək (L360p Bree)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31891 |
bandschuurmachine |
schuurmachine:
šōrmǝšejn (L360p Bree)
|
Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.]
II-12
|
19114 |
bang |
aan de schijt zijn:
aan de sji-jt zeen (L360p Bree),
schuw:
neet choew zeen (L360p Bree),
sjûw zeen (L360p Bree)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)] || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
grootse stinkerd:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
griêtse stinkerd (L360p Bree),
kale, een -:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
kale (L360p Bree),
schijtboks:
ein sji-jtbóks (L360p Bree),
schijter:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
sji-jter (L360p Bree),
schijterd:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
sji-jterd (L360p Bree),
schijtgat:
Syn. sji-jter
sji-jtgaat (L360p Bree),
schijtkont:
Syn. sji-jter
sji-jtkònt (L360p Bree),
schuwe zeiker:
eine sjûwe zeiker (L360p Bree),
schuwerik:
eine sjûwerik (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || een bang iemand || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
bank van lening:
bank van lening (L360p Bree)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21633 |
bankbiljet |
blauwe, een ~:
(= biljet van 500 fr.).
eine blauwe (L360p Bree),
briefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
brēfkə (L360p Bree)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24299 |
barbeel |
berpje:
bèrbken (L360p Bree)
|
barbeel (witvis) [ZND m]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
ween:
wiêje höbbe (L360p Bree)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 115 (2003)]
III-2-2
|