21140 |
koets (alg.) |
koets:
koots (L360p Bree),
kōəts (L360p Bree),
kuts (L360p Bree),
kó:ts (L360p Bree)
|
een koets [ZND A2 (1940sq)] || een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [ZND 36 (1941)], [ZND m]
III-3-1
|
21230 |
koets: sjees |
sjees (<fr.):
Van Dale: sjees (<Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.
chies (L360p Bree)
|
koets [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
koetsier:
kotsēr (L360p Bree)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kuu̯urt (L360p Bree),
koehoeder:
kuhēi̯ǝr (L360p Bree)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffie (L360p Bree)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20840 |
koffie zetten |
opschudden:
Nelleke hauw òs èè lekker zjetsje koffie opgesjödsj
opsjödde (L360p Bree)
|
koffie of thee zetten
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L360p Bree),
Oppe bujem van het koffiekenke laag nogal vèèl dras Dès andere thee dan koffiedras: dat is wel iets anders, hè
dras (L360p Bree),
koffiedras:
koffiedras (L360p Bree)
|
drap || koffiedik [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiekan:
koͅfikan (L360p Bree, ...
L360p Bree),
zie 10
koͅfikan (L360p Bree),
koffiepot:
koffiepot (L360p Bree)
|
kan met steel, van boven smal toelopend, gebruikt om koffie te zetten [N 20 (zj)] || pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33812 |
koffievos, brandvos |
koffievoes:
kǫfivus (L360p Bree)
|
Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j]
I-9
|
19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
koffiezeef:
koͅfizīəf (L360p Bree)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|