e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koets (alg.) koets: koots (Bree), kōəts (Bree), kuts (Bree), kó:ts (Bree) een koets [ZND A2 (1940sq)] || een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [ZND 36 (1941)], [ZND m] III-3-1
koets: sjees sjees (<fr.): Van Dale: sjees (&lt;Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.  chies (Bree) koets [ZND 36 (1941)] III-3-1
koetsier koetsier: kotsēr (Bree) Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr] I-13
koewachter, veeknecht koeherd: kuu̯urt (Bree), koehoeder: kuhēi̯ǝr (Bree) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffie koffie: koffie (Bree) (koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] III-2-3
koffie zetten opschudden: Nelleke hauw òs èè lekker zjetsje koffie opgesjödsj  opsjödde (Bree) koffie of thee zetten III-2-3
koffiedik dras: dras (Bree), Oppe bujem van het koffiekenke laag nogal vèèl dras Dès andere thee dan koffiedras: dat is wel iets anders, hè  dras (Bree), koffiedras: koffiedras (Bree) drap || koffiedik [DC 47 (1972)] III-2-3
koffiepot koffiekan: koͅfikan (Bree, ... ), zie 10  koͅfikan (Bree), koffiepot: koffiepot (Bree) kan met steel, van boven smal toelopend, gebruikt om koffie te zetten [N 20 (zj)] || pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koffievos, brandvos koffievoes: kǫfivus (Bree) Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j] I-9
koffiezeef, koffiefilter koffiezeef: koͅfizīəf (Bree) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1