18224 |
kreukel |
fommel:
fòmmel (L360p Bree),
b.v. kleid.
fòmmel (L360p Bree),
frommel:
frómmel (L360p Bree)
|
kreuk || Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)] || ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, kneuker, freutel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
fommelen:
fòmmele (L360p Bree),
verfronselen:
verfronselen (L360p Bree)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] || zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
kriêne (L360p Bree),
Ze kos het gekriên van det keindsj neet miêr aanhiêre
kriêne (L360p Bree),
krochen:
Is det dan zuu zwoar deste ervan moos kròche
kròche (L360p Bree)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)] || kreunen
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kerme (L360p Bree),
kreunen:
kriensj (L360p Bree),
krient (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
kriêne vanne pi-jn (L360p Bree)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krø̄pǝl (L360p Bree)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
24893 |
kreupelhout |
onderhout:
Bree Wb.
ònderhuit (L360p Bree)
|
Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbi.tǝr (L360p Bree)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
krel (L360p Bree)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
engels hennetje:
eŋǝls henǝkǝ (L360p Bree)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
jetsje jagen:
jeͅtskə jāgə (L360p Bree),
Sub ketsje, 1. katje; 2. komt voor in ketsjejage of jetskejage.
jetskejage (L360p Bree),
Syn. noaleiperke spiêle.
jetske jage (L360p Bree),
katje jagen:
Sub ketsje, 1. katje; 2. komt voor in ketsjejage of jetskejage.
ketsjejage (L360p Bree),
kletsje jagen:
of jage?
kletske jaje (L360p Bree),
naloopje spelen:
nolejpke (L360p Bree),
nalopen:
nooluipe (L360p Bree),
nalopertje spelen:
Sub jetske jage: Syn. noaleiperke spiêle.
noaleiperke spiêle (L360p Bree),
vangertje spelen:
/
vangerke (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Een kinderspel waarbij één van de deelnemers een medespeler wil inhalen om hem (haar) aan te tikken, waarbij deze laatste de nieuwe "vanger"wordt. || Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)] || Krijgertje spelen. || tikkertje [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|