18359 |
laars met sluitriempje |
rijbot:
rējboͅtə (L360p Bree)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
lange bot:
lang botte (L360p Bree),
laŋ boͅtə (L360p Bree)
|
laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
löste uurdeil (L360p Bree)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25422 |
ladder |
varkensleer:
vɛkǝslęjǝr (L360p Bree)
|
Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.]
II-1
|
34581 |
ladderboom |
leierboom:
lęi̯.ǝrbǫu̯.i̯m (L360p Bree),
(mv)
lęi̯.ǝrb˙ęi̯m (L360p Bree)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
lade:
laai (L360p Bree),
lāi (L360p Bree),
lade van de tafel:
lāi van də taofəl (L360p Bree),
schuif:
sji-jf (L360p Bree),
Hèè trok het sji-jfke upe
sji-jf (L360p Bree)
|
kastlade || lade || lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)] || schuif
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯.ǝ (L360p Bree)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (L360p Bree)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
lieg sjoon (L360p Bree),
līX šōn (L360p Bree)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
vuurtje:
vērkǝ (L360p Bree)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|