e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laars met sluitriempje rijbot: rējboͅtə (Bree) laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie lange bot: lang botte (Bree), laŋ boͅtə (Bree) laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laatste oordeel laatste oordeel: löste uurdeil (Bree) Het laatste oordeel. [N 96D (1989)] III-3-3
ladder varkensleer: vɛkǝslęjǝr (Bree) Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.] II-1
ladderboom leierboom: lęi̯.ǝrbǫu̯.i̯m (Bree), (mv)  lęi̯.ǝrb˙ęi̯m (Bree) Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13
lade lade: laai (Bree), lāi (Bree), lade van de tafel: lāi van də taofəl (Bree), schuif: sji-jf (Bree), Hèè trok het sji-jfke upe  sji-jf (Bree) kastlade || lade || lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)] || schuif III-2-1
laden laden: lāi̯.ǝ (Bree) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
lading vracht: vraxt (Bree) Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10
lage herenschoen, molière lage schoen: lieg sjoon (Bree), līX šōn (Bree) herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)] III-1-3
lage kachel voor de ketel met was of veevoer vuurtje: vērkǝ (Bree) De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.] I-6