19061 |
liefde |
<ww.> genegen zijn:
genègen zeen (L360p Bree)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
fommelen:
fûmele (L360p Bree),
karnoffelen:
zie ook knûffele
kernòffele (L360p Bree),
moederen:
Ich goan heivers, zag ¯r Ich goan nog èè bitsje mojere
mojere (L360p Bree)
|
knuffelen, vrijen || lekker knuffelen || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
lege (L360p Bree),
legen (L360p Bree)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21815 |
liegen > bedriegen |
bedriegen:
bedrége (L360p Bree)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22555 |
liegen (kaartspel) |
liegen:
liegen (L360p Bree)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17647 |
lies |
lies:
lees (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveheerbeestje:
levenhierbiestje (L360p Bree),
lieveheersbeestje:
livvenhiêrsbiêsje (L360p Bree),
lievevrouwebeestje:
ook in ZND 16, 006
lievevrouwebiestje (L360p Bree)
|
lieveheersbeestje [DC 49 (1974)], [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
24568 |
lievevrouwebedstro |
onzelievevrouwebedstro:
Bree Wb.
Uis Lìevevruìwe böstruu (L360p Bree)
|
Onzelievevrouwebedstro (asperula odorata 10 tot 30 cm groot. De stengels zijn glad, de bladeren staan in kransen van 6 tot 8 lancet- tot spatelvormige bladeren, ze zijn vrij breed en puntig, de bladrand is meestal wat ruw; de bloemen staan in lang geste [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dak˲vønstǝr (L360p Bree),
dākvenstǝr (L360p Bree)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
24485 |
liguster |
liguster:
Bree Wb.
liguster (L360p Bree)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|