18831 |
lijden |
get ergs doormaken:
get ergs duurmake (L360p Bree),
lijden:
leijə (L360p Bree),
lett. en fig.
li-je (L360p Bree)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] || lijden [ZND A2 (1940sq)] || pijn hebben
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
rozen:
(de koe) rȳst (L360p Bree)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
liekbeër (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuisje:
dudenhi-jske (L360p Bree)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
meet:
mēt (L360p Bree),
onder:
ondər (L360p Bree),
schrap:
sjreep (L360p Bree)
|
De lijn van waar het knikkerspel begint. [ZND B1 (1940sq)] || De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)] || Schrap, streep. [ZND m]
III-3-2
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
līzǝnt (L360p Bree),
lijzendzaad:
lēzǝntzǭt (L360p Bree)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendmeel:
līǝzǝntmɛ̄ǝl (L360p Bree)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijzendpap:
lizǝntpap (L360p Bree)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
klijsterbeer:
klejstərbi.rə (L360p Bree),
klīstərbiərən (L360p Bree)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
20492 |
likken |
lekken:
lekke (L360p Bree)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|