18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
begèèrlik (L360p Bree)
|
de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18993 |
begeerte |
begeerte:
begèèrte (L360p Bree)
|
een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18885 |
begeren |
begeren:
begère (L360p Bree)
|
sterk wensen, verlangen koesteren naar [begeren, geren, lusten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18997 |
begerig |
begerig:
begèrig (L360p Bree)
|
sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24092 |
begijn |
begijntje:
begi-jnke (L360p Bree)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
ręq (L360p Bree)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)] || de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begrave (L360p Bree),
begraven (L360p Bree)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begri-jpe (L360p Bree)
|
met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
begrip (L360p Bree),
benul:
benûl (L360p Bree),
bənul (L360p Bree)
|
benul, begrip (hij heeft er geen - van) [ZND B1 (1940sq)] || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|