19029 |
luilak |
hoeielpot:
hûjelpot (L360p Bree),
lapzwans:
Het zal nog waal wat dore iêr dèè japzwans möt det werk kloar zal zeen
japzwans (L360p Bree),
luie patat:
eine leije patat (L360p Bree),
luierik:
leijerik (L360p Bree),
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leierik (L360p Bree),
ly(3)̄jerik (L360p Bree),
lyerik (L360p Bree)
|
grote luierik || iemand die erg gesteld is op het knusse, luierende nietsdoen in huis (fig) || lui || luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
good loesteren (L360p Bree, ...
L360p Bree),
goot lwosteren (L360p Bree),
lûstere (L360p Bree)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)]
III-1-1
|
26308 |
luiwerk, zakkentrekker |
luiwerk:
lęjwɛr(ǝ)k (L360p Bree)
|
De algemene benaming voor de installatie waarmee in de molen de zakken graan en meel worden opgetrokken en neergelaten. Al naar gelang het type molen worden verschillende constructies toegepast. Zie ook afb. 65 en 76. Het principe van het luiwerk is in alle windmolens vergelijkbaar: een touw of ketting wordt op een as (luias) gewonden en daarmee wordt een zak opgehaald. Op de luias is aan het ene uiteinde een wiel (luiwiel) gemonteerd, dat naar believen in verbinding kan worden gesteld met een aandrijfwiel. De luias kan naar boven of naar onderen getrokken worden door middel van een hefboom, om het luiwiel in het aandrijfwiel te doen grijpen. In standerdmolens is het luiwiel gewoonlijk een sterrewiel dat tegen de binnenloop van de kammen van een aswiel getrokken kan worden. Bij de Hollandse molen betreft het in de regel een intreklui, een sterrewiel of een dolwiel dat tegen de bonkelaar op de koning wordt getrokken. In voorkomende gevallen treft men in de Hollandse molen ook een sleepluiwerk aan. Daarbij is rond de koning een horizontaal draaiende schijf gemonteerd, waarop een luiwiel zonder kammen wordt getrokken om aangedreven te worden. Het luiwerk in de watermolen werkt met de energie van de watermolen. Het systeem berust op twee samenwerkende boven elkaar gemonteerde poulies of riemschijven. De onderste poulie staat in verbinding met het groot kamrad en draait dus altijd als de molen in werking is. De bovenste poulie is verbonden met een rol waaraan een koord of ketting is bevestigd. Aan deze ketting wordt de zak vastgemaakt. Beide poulies zijn met elkaar verbonden door middel van een loshangende riem. Wanneer een zak dient te worden opgetrokken, wordt deze riem aangespannen. Dit spannen kan op twee manieren gebeuren. Ofwel is het luiwerk zo gebouwd dat men het bovenste wiel met de as en de rol via een hefboom omhoog kan trekken, ofwel is er op de riem een spanrol aangebracht die men vooruit kan zetten met behulp van een aan de hefboom bevestigd koord. Is de riem gespannen, dan begint de bovenste poulie samen met de as en de rol te draaien, zodat de ketting of het koord opgerold wordt. [N O, 25a; A 42A, 43; Sche 59; Vds 252; Jan 228; Coe 204; Grof 232; monogr.; A 42A, 47]
II-3
|
31582 |
luns |
leun:
lē̜n (L360p Bree),
spie/spij:
spēj (L360p Bree)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
31583 |
lunsschijf |
rondelle:
rondøl (L360p Bree)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64]
II-11
|
20566 |
lurken |
lurken:
lörke (L360p Bree)
|
lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19214 |
lust hebben om te luieren |
scheutig:
sjietig (L360p Bree)
|
daar is hij niet scheutig op (niet verlangend om iets te doen) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
20486 |
lusten |
gaarne hebben:
ich maag det neet
gèèr höbbe (L360p Bree),
lusten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
lust (L360p Bree),
lusten (L360p Bree),
mogen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
maag (L360p Bree),
māāg (L360p Bree)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17696 |
maag |
maag:
máx (L360p Bree)
|
maag [maach, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23871 |
maagden in de processie |
zingende maagden:
zingende maagde (L360p Bree)
|
De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)]
III-3-3
|