e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maalsluis radsluis: rā.tslys (Bree) De vōōr het molenrad geplaatste sluis die het water doorlaat als men de molen in beweging wil zetten. Het woordtype kleine sluis (l 361, l 362, l 415, P 58, P 187, P 195, Q 71, Q 75, Q 77a, Q 79a) is terug te voeren op het feit dat de maalsluis over het algemeen kleiner is dan de wendsluis. Vgl. ook het lemma ɛwendsluisɛ.' [Vds 47; Jan 37; Coe 31; Grof 64] II-3
maalstoel maalstoel: mā.lstō.l (Bree) Het stelsel van balken waarop de molenstenen rusten. Volgens Janssen (pag. 131) werd zoɛn maalstoel in watermolens vooral gebruikt in kleine molens, waar de stenen zich op de benedenverdieping bevonden.' [N O, 18u; Jan 254; Coe 232; Grof 260; monogr.; N O, 27b] II-3
maaltijd in de voormiddag koffie, de -: də koͅfi (Bree), koffiedrinken, het -: koffiedrinke (Bree), bij de boeren  kòfidréŋke (Bree), schofttijd: šoͅfttit (Bree), tienurenkant: tenōrenkant (Bree), tienoerekant (Bree) de tweede maaltijd, later in de voormiddag [ZND 40 (1942)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 9 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
maalvlak maalvlak: mālvlak (Bree) Dat gedeelte van het steenoppervlak dat het eigenlijke maalwerk verricht. Volgens Vanderspickken (pag. 41) worden de buitenste 15 tot 20 cm van de steen als maalvlak beschouwd. [N O, 18a; Vds 192; Jan 195; Coe 161; Grof 193; N O, 18a; A 42A, 33] II-3
maanblind paard (het heeft een) maanoog: mǭnőu̯x (Bree), maanoger: mǭnęi̯gǝr (Bree) Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v] I-9
maandag na driekoningen verloren maandag: verlure moandig (Bree) Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)] III-3-2
maansverduistering maneclips: (de o is lang).  monneklips (Bree, ... ) eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
maantje op de nagel maantje: mèènke (Bree), riem: reem (Bree) Maantje: lichter gekleurd gedeelte onder aan de vingernagels (maantje, reem) [N 106 (2001)] || maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)] III-1-1
maanx maan: maon (Bree, ... ), moan (Bree, ... ), verkl.w.: mèènke. (betekent ook: kleine Herman). nieuwe maan: nûw leecht; halve gare: èè moankauf; dromerig, verstrooid persoon: eine moaneiger.  moan (Bree) maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-4-4
maat houden bij het dorsen slaghouden: slā.xhau̯.ǝ (Bree) Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4