22739 |
marmeren beeld |
beeld:
een marmeren beeld (L360p Bree)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24350 |
marter |
fis:
steenmarter
fis (L360p Bree),
fluwijn:
Bree Wb.
fluwi-jn (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] || marter, soort [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mombakkes:
mombakkes (L360p Bree),
mombakəs (L360p Bree),
puntje onder de o
mombàkəs (L360p Bree),
Syn. mómmegezicht.
mómbakkes (L360p Bree),
mommegezicht:
Sub mómbakkes.
mómmegezicht (L360p Bree)
|
[Carnavalsmasker]. || Carnavalsmasker. || Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een masker (vastenavond). [ZND B1 (1940sq)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30093 |
massieve muur |
volle muur:
vol [muur] (L360p Bree)
|
Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a]
II-9
|
20469 |
masturberen |
(-) aftrekken:
zich aaftrèkke (L360p Bree),
zich aftrekken:
zich aaftrèkke (L360p Bree)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (L360p Bree),
pikhaak:
pekhǭǝk (L360p Bree)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
strooizak:
struujzak (L360p Bree)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18414 |
matrozenpakje |
matrozenkostuumpje:
matruzəkəstimkə (L360p Bree),
matrozenpakje:
Bree Wb.
matruzepekske (L360p Bree)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (L360p Bree)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazeren:
mazere (L360p Bree, ...
L360p Bree),
māziren (L360p Bree)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || mazelen [ZND m]
III-1-2
|