e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mestplank onder de zitstokken mestplank: møstplaŋk (Bree), mestrek: mø̜stręk (Bree) De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g] I-6
mestspade, mestmes mestschup: [mest]šø̜p (Bree) Het voorwerp waarmee men het in het vorige lemma bedoelde werk verrichtte. Dit gereedschap werd ook wel gebruikt voor het afsteken van ingekuild veevoeder of geperst hooi. Van de onderstaande termen zijn er vele niet specifiek voor de meststeker: zij noemen een bepaald soort gerei dat ook voor ander werk te gebruiken is. Voor de varianten van mest zij verwezen naar het lemma (stal)mest. [N 18, 15 + 21d; N 5A, 50b; N 11A, 12; monogr.] I-1
mestvaalt mestem: aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  meestem (Bree), mesthoop: meͅsthoͅui.p (Bree), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mesthuip (Bree), mestmijt: meͅstmī.t (Bree) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] I-7
mestvarken vetvarken: vętfɛ.rǝkǝ (Bree) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen slaan: slǭn (Bree) [N 8, 53] I-9
met de collecteschaal rondgaan met de schaal rondgaan: met de schaal rondgaan (Bree) Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)] III-3-3
met de horens stoten, gezegd van de bok stoten: stutǝ (Bree), stȳǝtǝ (Bree) [N 19, 75] I-12
met de kar achteruit rijden achteruit varen: axtǝrø̜u̯i̯t vārǝ (Bree), terug-uit varen: trē̜i̯k˱ø̜u̯i̯t ˲vārǝ (Bree) Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99] I-13
met de linkerhand met de linkerhand: met de linkerhand (Bree) met de linkerhand [ZND 37 (1941)] III-1-2
met de poten dicht bijeen staan (te) eng staan: eŋ stǭn (Bree) [N 8, 78a en 78b] I-9