e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mond (spotnamen) hoevenmuil: ein hüvenmuul (Bree), muil: gruute muul (Bree), mu.l (Bree), mul (Bree) een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND] || muil [ZND m] III-1-1
mond- en klauwzeer muilziekte: mulzēkdǝ (Bree), pootziekte: putzēkdǝ (Bree), pytzēkdǝ (Bree) Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] I-11
mondharmonica mondmuziekje: Ss. sub mezi-jk.  mòndmezi-jkske (Bree) Mondharmonica. III-3-2
mondstuk embouchure (fr.): ambujoer (Bree), Vgl. Fr. embouchure. Men hoor ook wel eens: ammesjoer.  ambesjuur, (ammesjoer) (Bree) Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] || Mondstuk van een muziekinstrument. III-3-2
mondvol hap: ein hap afbieten (Bree), ein hap bieten (Bree), hap (Bree), mondvol: móndvol (Bree) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] || mondvol (moffel) [ZND B1 (1940sq)] III-4-4
monnik monnik: mónnik (Bree), pater (lat.): eine pater (Bree) Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] || Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3
monnikskap duivelskoren: di-jvelskure (Bree) monnikskap III-4-3
mooi, helder weer klaar weer: kloar wèèr (Bree), schoon weer: ⁄t is sjuun wèèr (Bree) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
moot vis moot vis: ein muut vös (Bree), snee: snèè (Bree) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen brommen: bròmen (Bree), grommelen: grómmele (Bree), de dial. assimilatie moet worden gezien onder invloed van o.a. gròmmele  gròmmele (Bree), mopperen: mòppere (Bree) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || brommen [ZND m] || mompelen || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4