30019 |
mortelkuip |
mortelbak:
mortǝlbak (L360p Bree)
|
Bak of kuip waar de metselaar mortel uit neemt tijdens het metselen. Het bestaat gewoonlijk uit een doorgezaagd olie- of teervat. [N 30, 46a; monogr.]
II-9
|
30012 |
mortelmaker |
mortelman:
[mortel]man (L360p Bree)
|
De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.]
II-9
|
30013 |
mortelmolen |
mortelmolen:
[mortel]mīlǝ (L360p Bree)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.]
II-9
|
30007 |
mortelplaats |
mortelplaats:
mortǝlplāts (L360p Bree)
|
De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.]
II-9
|
30010 |
mortelschop |
schoep:
šǭp (L360p Bree)
|
Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.]
II-9
|
24603 |
mos (alg.) |
mos:
Bree Wb.
mos (L360p Bree)
|
Mos: kleine, sierlijke, groene plantjes die groepsgewijze en in aanzienlijke hoeveelheid bij elkaar groeiend voorkomen (mos, smos, kwacht, kwocht). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (L360p Bree)
|
mossel [Willems (1885)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
moster (L360p Bree),
mosterd (L360p Bree),
mostert (L360p Bree)
|
mostaar || mostaard || mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
ook in ZND 31, 038
mot (L360p Bree)
|
mot [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] || mot, vlindertje
III-4-2
|
21263 |
motor |
motoor:
moto:r (L360p Bree)
|
motor [RND]
III-3-1
|