e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muis muis: moeës (Bree), mûs (Bree), muisje: mi-jske (Bree) muis [Willems (1885)] || muisje III-4-2
muizen muizen: muize (Bree), muze (Bree), Bree Wb.  mûze (Bree) de katten muizen [ZND 31 (1939)] || Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] III-2-1
mulle grond losse grond: lǫsǝ grǫntš (Bree) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8
muntgeld kleingeld: kleingeldsj (Bree), stukken: ps. omgespeld volgens Frings.  stēͅkə (Bree) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] III-3-1
muntig schaap breg: brē̜i̯g (Bree) Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66] I-12
muntige koe manse koe: mau̯s [koe] (Bree) Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11
muts met pompon pots met poes: puts mət pus (Bree) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3
muts: algemeen muts: möts (Bree, ... ), məts (Bree), pots: poets (Bree), puts (Bree), puuts (Bree), potsje: Béret.  pu.tskə (Bree), wollen muts: Ouderwets vrouwenkapsel.  wølə muts (Bree) baret, (matrozen)muts || hoofddeksel [muts] || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt mutterdenmijt: møtərtəmit (Bree), ps. omgespeld volgens Frings.  mətərtəmīt* (Bree), ps. omgespeld volgens Frings. Opm. v.d. invuller: (vr.).  møtərtəmēͅi̯t* (Bree), muttersmijt: ps. omgespeld volgens Frings.  møͅtərsmējt* (Bree) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7
muur muur: mȳr (Bree), mō.r (Bree  [(diminutief: mērkǝ)]  ), mōr (Bree) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9