18343 |
neus van een schoen |
tip:
tep (L360p Bree),
tip (L360p Bree)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
nāsgatə (L360p Bree),
neuskotten:
naaskuter (L360p Bree),
nāskytə (L360p Bree)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (L360p Bree),
ręŋk (L360p Bree),
scheer:
šīr (L360p Bree)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
33930 |
neusriem |
snuitriem:
snø̜̄.trim (L360p Bree)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
naasring:
nāsreŋk (L360p Bree),
ringnagel:
reŋknāgǝl (L360p Bree)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvliêgel (L360p Bree),
naasvlīēgel (L360p Bree)
|
neusvleugel [N 10b (1961)] || Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18619 |
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden |
slaapmuts:
sloͅpməts (L360p Bree)
|
mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L360p Bree)
|
nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L360p Bree),
nēr (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
een nier [ZND A2 (1940sq)] || nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34208 |
nierbekkenontsteking |
nierziekte:
nērzēkdǝ (L360p Bree),
tretsen:
trɛtsǝ (L360p Bree)
|
Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43]
I-11
|