33433 |
oogststapel in de schuur |
tas(t):
tast (L360p Bree)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
pips:
pipse (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Gedroogd vuil in de oogshoeken (slaper, slaap, pups, pips, kodde) [N 106 (2001)] || vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24220 |
ooievaar |
ooievaar:
ujevaar (L360p Bree),
y.jəva.r (L360p Bree),
y:ijəva:r (L360p Bree)
|
ooievaar [ZND 48 (1954)]
III-4-1
|
24757 |
ooievaarsbek |
ooievaarsbek:
Bree Wb.
ujevaarsbek (L360p Bree)
|
Kleine ooievaarsbek (geranium molle 5 tot 40 cm hoge plant die kort behaard is; de bladeren zijn 5- tot 7-spletig met 3-delige slippen; de bloemen zijn zeer klein en bleekpaars van kleur; de vruchten zijn aangedrukt behaard. Bloeitijd van mei tot septem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20356 |
oom |
nonk:
nonk (L360p Bree, ...
L360p Bree),
nònk (L360p Bree),
nónk (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
nóónk (L360p Bree),
oompje:
iêmke (L360p Bree)
|
hoe heet de broeder van uw vader of moeder? [ZND 48 (1954)] || oom [ZND 11 (1925)] || oompje
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
u.ərən (L360p Bree),
ūr (L360p Bree),
ű̄ǝr (L360p Bree)
|
een oor [ZND A2 (1940sq)] || oren [RND] || Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
19284 |
oordelen |
besluiten:
beslûte (L360p Bree)
|
door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17615 |
oorlel |
oorlel:
uurlel (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)] || Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
21746 |
oorlog |
oorlog:
uurlog (L360p Bree)
|
de strijd tusseen twee of meer volken, vorsten of staten [oorlog, krijg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18237 |
oorring |
oorbel:
ei paar oerbelle (L360p Bree),
ei paar oerbellen (L360p Bree),
oerbelle (L360p Bree),
uurbel (L360p Bree, ...
L360p Bree),
ə pār y(3)̄rbeͅllə(n) (L360p Bree),
oorring:
ein paar ōōrring (L360p Bree)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)] || Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)] || zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|