e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oogststapel in de schuur tas(t): tast (Bree) De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.] I-6
oogvuil (slaper) pips: pipse (Bree, ... ) Gedroogd vuil in de oogshoeken (slaper, slaap, pups, pips, kodde) [N 106 (2001)] || vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)] III-1-1
ooievaar ooievaar: ujevaar (Bree), y.jəva.r (Bree), y:ijəva:r (Bree) ooievaar [ZND 48 (1954)] III-4-1
ooievaarsbek ooievaarsbek: Bree Wb.  ujevaarsbek (Bree) Kleine ooievaarsbek (geranium molle 5 tot 40 cm hoge plant die kort behaard is; de bladeren zijn 5- tot 7-spletig met 3-delige slippen; de bloemen zijn zeer klein en bleekpaars van kleur; de vruchten zijn aangedrukt behaard. Bloeitijd van mei tot septem [N 92 (1982)] III-4-3
oom nonk: nonk (Bree, ... ), nònk (Bree), nónk (Bree, ... ), nóónk (Bree), oompje: iêmke (Bree) hoe heet de broeder van uw vader of moeder? [ZND 48 (1954)] || oom [ZND 11 (1925)] || oompje III-2-2
oor oor: u.ərən (Bree), ūr (Bree), ű̄ǝr (Bree) een oor [ZND A2 (1940sq)] || oren [RND] || Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
oordelen besluiten: beslûte (Bree) door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)] III-1-4
oorlel oorlel: uurlel (Bree, ... ) oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)] || Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)] III-1-1
oorlog oorlog: uurlog (Bree) de strijd tusseen twee of meer volken, vorsten of staten [oorlog, krijg] [N 90 (1982)] III-3-1
oorring oorbel: ei paar oerbelle (Bree), ei paar oerbellen (Bree), oerbelle (Bree), uurbel (Bree, ... ), ə pār y(3)̄rbeͅllə(n) (Bree), oorring: ein paar ōōrring (Bree) een paar oorringen [ZND 40 (1942)] || Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)] || zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)] III-1-3